Een goede smeedwinkel biedt op z’n minst een paar aambeelden aan. Maar al snel sta je voor de vraag, wat voor aambeelden gaan er aangeboden worden.

Natuurlijk kun je elk aambeeld wat je tegenkomt in de winkel zetten en maar zien wat verkoopt, maar je wilt toch een beetje kwaliteit aanbieden. Dat siert de winkel meer dan de eerste de beste pulp. Een stukje marktonderzoek is dus op zijn plaats.

Op zoek naar goede aambeelden, ben ik naar een aambeelden fabriek in Tsjechië geweest. Vol goede moed stapte wij, ik werd vergezeld door een vriend “Thijs”, in de auto en na een uurtje of tien rijden en een nachtje hotel, was het grote moment daar. Een afgevaardigde van de fabriek (Ivan) kwam mij en mijn reisgezelschap ophalen bij het hotel. Met een bescheiden autootje bracht hij ons, na een behoorlijk aftastend gesprek, naar de fabriek. Bij de ingang werden we uitgebreid gecontroleerd op wie we waren maar vooral ook op eventueel aanwezige mobieltjes of fototoestellen. Die waren in de fabriek niet gewenst. Naast aambeelden, maakt de fabriek namelijk ook onderdelen voor rally vrachtwagens en dat proces moet een strikt geheim blijven.

Vol verwachting klopt ons hart, “Tjongejonge, dat moet wel heel geweldig zijn daar binnen”: dacht ik nog. Na zoveel veiligheidsmaatregelen mag je niets anders verwachten. We stapte weer in het kleine wagentje van Ivan en reden langzaam het fabrieksterrein op. Hoe verder we tussen de grauwe gebouwen door tuften, des te triester werd het aanblik. Gebouwen leken bijna uit elkaar te vallen en geen ruit was meer heel. Hier en daar liep een verdwaalde werknemer met een sjekkie op de lip, somber kijkend en diep in zichzelf gekeerd. Dit was duidelijk geen plaats voor de weekhartige.

“We zijn er”; meldde Ivan trots in zijn beste Engels. Thijs en ik gaven elkaar nog een veelbetekenende blik en frummelde onszelf uit Ivan’s autootje.

Bij de ingang van het gebouw zat een klein dik mannetje met een vettige scheiding en een dikke, gedeukte alcoholisten neus met daaruit hier en daar een uitstekende zwarte haar. Hij stonk naar een overdaad aan eau de cologne en keek ons onderzoekend aan. Ivan legde hem in het Tsjechisch uit wat wij daar deden. Toen hij gevraagd werd naar onze namen, kon hij niet meer op die van Thijs komen. Zonder blikken of blozen maakte Ivan van Thijs de nieuwe “Elvis”. Thijs en ik deden ons best om niet in de lach te schieten maar de kleine man slikte het zonder enig argwaan. We mochten doorlopen naar boven, waar het hoofd van de fabriek op ons zou wachten.

De gang was enorm, donker en vooral ook …leeg. We passeerden de ene na de andere lege, verwaarloosde kamer om vervolgens bij de laatste kamer in de gang te komen. Een rokerig hok waar voor een stel aangevreten, vergeelde lamellen, een kleine man zat te wachten op onze komst. We stelde ons voor, ik als mezelf en Thijs als Elvis, en het gesprek ging van start. Tenminste…zo goed en zo kwaad als het ging gezien de geringe taalbarrière. Al snel had het opperhoofd van de fabriek het bekeken. Ivan moest maar met ons doen wat hij wilde. Al dat vermoeiende Engels had de man niet heel veel zin in en het ging Ivan duidelijk een stukje beter af.

Zo gezegd, zo gedaan. De rondleiding door de fabriek kon beginnen.

Helemaal terug door de eenzame gang, de trap af en een grote metalen schuifdeur door. Daar stonden we dan, midden in de fabriek. Onze mond viel wagenwijd open. Hoewel we niet bepaald weelde hadden verwacht sinds onze tocht naar de fabriek toe, sloeg dit toch werkelijk alles.

De fabriek bestond uit een grote hal, verdeeld door aftandse en schijnbaar zeer onbetrouwbare apparaten waarvan de kleur over het algemeen schakeerde tussen afbladderende zwarte en groene verf en een flinke portie roest. Een groot deel van de grond werd bedekt met zand en of daaronder nog beton te vinden was liet te raden over. Vlak naast ons goten een aantal mannen een mal vol met kokend metaal. Hierbij droegen ze niets anders aan hun voeten dan een paar afgetrapte gympen. Starend naar dit kleine spektakel, kon ik enkel nog denken aan verplichte BVA cursus op mijn werk en de veiligheidshesjes die al aan moeten zodra ik mijn neus laat zien bij de ingang van het kantoor van een steenfabriek.

Ivan hielp mij uit mijn catatonische toestand door kort aan mijn mouw te trekken en wees mij op een gedrongen man die zich losmaakte uit een groepje “prominenten” dat daar blijkbaar met eenzelfde doel als wij rond scharrelde, namelijk een bezichtiging. Maar zij waren voornamelijk geinteresseerd in de rally-onderdelen. De gedrongen man stelde zich op een wat haastige manier voor, gaf aan dat hij de ploegbaas was en ons het een en ander zou gaan laten zien. In ganzenpas liepen wij achter hem aan naar het eerste gedeelte waar hij stil ging staan om, met Ivan als trouwe tolk, uit te leggen wat waar precies voor diende.

In alle eerlijkheid moet ik bekennen dat ik hier ook al niet echt op aan het letten was. Mijn aandacht werd namelijk helemaal opgeslokt door een vrij bizarre situatie.

Het was me namelijk niet eerder opgevallen dat bovenin de fabriek, dwars door de ruimte, een stevige H-Balk opgehangen was, en niet voor niets. Aan deze balk hing een hokje waaraan dan weer de takel hing welke blijkbaar gebruikt werd om zware materialen van de ene kant, naar de andere te verplaatsen. In dat hokje daarboven zat, werkelijk waar, Ma Flodder! In haar bloemetjes soepjurk en met een peuk in haar mond hing ze ongeïnteresseerd uit het kozijn te hangen waar vroeger ooit een raam gezeten moet hebben. Haar achterwerk moet van fenomenale afmeting geweest zijn, want deze zal voorkomen hebben dat het gewicht van haar boezem haar de diepte in deed tuimelen.

De peuk zal niet erg lekker geweest zijn want om de haverklap ontdeed ze zich, met volledige overgave, van een flinke fluim. Dat haar collega’s daaronder druk aan het werk waren, bleek een detail waar ze zich niet direct om bekommerde.

Naast mij hoorde ik Elvis grinniken. Blijkbaar had hij in de gaten waar ik door werd afgeleid. “Kom”, zei hij en wees naar Ivan en de ploegbaas die inmiddels ongestoord een onderonsje waren begonnen. Zodra we weer bij waren, werd de rondleiding voort gezet.

Wat mij nog het meest verbaasde was de plek waar het hardingsproces plaats vond. Vooraf had ik mij hierbij heel wat voorgesteld. Niets bleek minder waar. De hardingsafdeling hield niet veel meer in dan een schuine rollerbank. Over de rollerbank werd een klein stroompje water in gang gehouden. Nadat de aambeelden verwarmd waren in een roterende oven, werden ze simpelweg, op de kop, bovenaan de rollerbank gelegd zodat ze met de baan in het stroompje water lagen. Vervolgens kon het aambeeld niet veel anders doen dan naar beneden glijden langs de rollerbank. Op het moment dat hij daar was beland, was het hardingsprocess voltooid.

Het verbaasde mij dan weer niet echt dat er, bij de plaats waar de aambeelden door de hardheidstest moesten en ze bovendien gecontroleerd werden op eventuele foutjes, een zeer indrukwekkende stapel afgekeurde aambeelden rommelig op een hoop lag. Je zou bijna trek krijgen om de bult te bestijgen en op de top een Nederlandse vlag te plaatsen.

Al met al was het leuk om te zien hoe alles werkte maar wel jammer dat we het proces niet volledig in werking konden zien. Want, zo legde de ploegbaas uit, aambeelden werden hóóguit een keer in het halve jaar gemaakt. Mochten er bestellingen binnenkomen die de hoeveelheid voorraad overschreden, dan zouden die bestellingen toch echt een half jaar, of langer, moeten wachten. Waar vroeger aambeelden aan de lopende band gemaakt en verkocht werden, vind men nu enkel vergane glorie.

Uiteindelijke hebben Elvis en ik er in ieder geval een leuke tijd in Tsjechië aan over gehouden. Hoewel de stadjes er in de winter van buiten vrij troosteloos uitzagen, werden we toch steeds weer verrast door de gezelligheid in de kroegjes en eetcafés. We hebben er vreselijk lekker gegeten en gedronken met uiterst vriendelijke mensen en bediening. Maar het is ons wel duidelijk geworden dat we voor aambeelden toch ergens anders moeten zijn.